Fundatis Update 13

Fundatis kennisupdate

Fundatis voor het onderwijs van morgen

Voor u ligt de gloednieuwe uitgave van de Fundatis-kennisupdate.

Fundatis is hét organisatieadviesbureau voor het hoger onderwijs en mbo. Wij ondersteunen onderwijsinstellingen met advies, project/programmamanagement en interim-management op het gebied van onderwijsinnovatie, onderwijslogistiek, strategie- en organisatieontwikkeling. Fundatis vindt het belangrijk om de opgedane kennis, ervaringen en inzichten met u te delen. Dit doen wij o.a. door verdiepende artikelen op te stellen en deze via de kennisupdate aan te bieden.

Tot slot: Fundatis blijft groeien! Met veel genoegen stellen we u allereerst voor aan Thijs van den Broek.

Veel leesplezier!

Het team van Fundatis

Even voorstellen

Nieuwe medewerker: Thijs van den Broek

Thijs van den broek

Het onderwijs is mijn roeping. Met een bovenmeester als opa en mijn vader die bestuurder en docent was, voel ik me sterk verbonden met de ontwikkeling van (jonge) mensen. Zelf heb ik na een carrière in consultancy en projectmanagement, de overstap naar het hoger onderwijs gemaakt. Eerst als docent en al snel als programmadirecteur. In mijn laatste programma was ik verantwoordelijk voor de eerste fase van een groot internationaal business programma en de herontwikkeling van vier bachelor programma’s.
Nu ga ik met veel enthousiasme aan de slag bij Fundatis. Het is mijn ambitie om mensen en organisaties te helpen om hun ware potentieel te realiseren. Hierbij geloof ik dat humor en hard werken hand in hand gaan. Als u interesse heeft in een gesprek, neem dan gerust contact op.

naar boven

Klantcase

Interview met: Steven Losekoot

Datum: donderdag 28 juni 2018
Tijd: 14:00 uur – 15:00 uur
Plaats: Paviljoen Erasmus Universiteit Rotterdam

Digitaal toetsen: meer dan goede toetsvoorzieningen

Sinds begin 2017 is Steven Losekoot vanuit Fundatis werkzaam als projectleider Digitaal Toetsen bij de Erasmus Universiteit te Rotterdam. Vanaf september 2018 zijn er bij deze Universiteit 336 digitale toetsplekken live gegaan. Er wordt hierbij gebruik gemaakt van de combinatie Chromebooks en toetssoftware Remindo. We vroegen Steven hoe dit proces is verlopen.

In september is de Erasmus Universiteit live gegaan met digitaal toetsen. Hier is natuurlijk een flink traject aan voorafgegaan. Waar heb je je tijdens de start van het project op gefocust?

“De eerste zes maanden hebben we voornamelijk besteed aan het scherp krijgen van de doelstellingen van het project: Wat willen we eigenlijk bereiken met digitaal toetsen? Willen we een efficiëntieslag maken? Willen we zoveel mogelijk toetsen digitaal afnemen? Of willen we juist een kwaliteitsverbetering van de gehele toetsketen? De Erasmus Universiteit heeft nadrukkelijk gekozen voor het laatste: kwaliteitsverbetering van de gehele toetsketen, van ontwerp tot evaluatie, staat voorop. Het is interessant om te merken dat er flinke verschillen bestaan tussen onderwijsinstellingen op het gebied van digitaal toetsen: er zijn veel verschillende motivaties en veel verschillende manieren om digitaal toetsen fysiek vorm te geven. Uiteraard zijn er wel een aantal lijnen te ontdekken (zoals gecombineerde toetszalen en specifieke ‘off the shelf’ toetssoftware), maar iedere instelling zal voor zichzelf moeten bepalen wat het best werkt binnen de eigen context.”

toets software

En vervolgens?
“Nadat we de doelstellingen van het project hadden bepaald, zijn we gestart met een volwassenheidsanalyse op het gebied van digitaal toetsen. We hebben daarbij gelet op een viertal pijlers: huidige toetskwaliteit, software, voorzieningen en organisatie. Om een scherpe aanpak te kunnen formuleren, is het van groot belang te weten waar je als instelling op deze punten staat. De wens om de kwaliteit van de gehele toetsketen te verbeteren is vervolgens richtinggevend geweest voor de keuzes die we op deze vier onderdelen hebben gemaakt.”

Je geeft aan dat je merkt dat het gesprek rondom digitaal toetsen al snel over de benodigde voorzieningen gaat. Hoewel dit een belangrijk aspect is, gaat een dergelijk traject natuurlijk ook over een verandering bij docenten. Hoe zorg je ervoor dat docenten de introductie van digitaal toetsen als een positieve verandering ervaren?
“We hebben nadrukkelijk gekozen voor een kleine, gecontroleerde opstart met een sterke focus op kwaliteitsverbetering. In het eerste jaar gaan we 100 digitale toetsen afnemen. Omdat dit is een relatief bescheiden aantal toetsen is, kunnen we alle deelnemende docenten hoogwaardige een-op-een-ondersteuning garanderen. Docenten voelen zich goed ondersteund en realiseren daadwerkelijk een kwaliteitsverbetering met het toetsproces binnen de context van hun vak. Dat motiveert natuurlijk. Daarnaast hebben we scherpe keuzes gemaakt in de configuratie van de software. Welke functionaliteiten zet je wel aan en welke niet? We hebben ervoor gekozen niet alle functionaliteiten aan te zetten, maar te kiezen voor die functionaliteit die een directe bijdrage levert aan de kwaliteit van het toetsproces. Een voorbeeld hiervan is het aanzetten van peer review van de toetsvragen. De kwaliteit van de toetsvragen wordt daarmee direct verbeterd en de ‘winst’ wordt daarmee tastbaar. Overigens, door deze relatief kleine opstart creëerden we voor onszelf de ruimte om de software, voorzieningen en ondersteuning verder fijn te slijpen. Hier kunnen we vanuit het oogpunt van kwaliteitsverbetering op de langere termijn flink profijt van hebben.”

Wat zag je hierbij als grootste risico?
“Zoals bij veel andere innovatieve, vernieuwende projecten, gold ook hier: vertrouwen komt te voet en gaat te paard! Het was dan ook van groot belang om het vertrouwen van de docenten te winnen en te behouden. We hebben er daarom alles aan gedaan om de zaken waar we grip op hadden zo goed mogelijk te organiseren: voldoende ondersteuning, een generale repetitie twee weken voor de start, back-upzalen als de gerealiseerde voorziening niet zou functioneren en ga zo maar door. Bovenal bleef de kwaliteit van het toetsproces leidend: enkel als we de kwaliteit konden garanderen, zouden we live gaan met digitaal toetsen.”

Zijn er al concrete plannen om op te schalen?
“Het eerste jaar draait uitdrukkelijk niet om kwantiteit, maar voornamelijk om kwaliteit. Een hoog kwaliteitsniveau biedt natuurlijk wel een goede voedingsbodem voor eventuele opschaling. Daarnaast hebben we op het gebied van de noodzakelijke voorzieningen uiteraard wel rekening gehouden met mogelijke opschaling: we hebben voldoende fysieke ruimte, door gebruik te maken van Chromebooks zijn we behoorlijk flexibel en de wifi-connectie en opslag voor de laptops zijn ook op eventuele groei ingericht. De uitdaging van de opschaling ligt voornamelijk op bij de ondersteuning: hoe kunnen we grotere groepen docenten op excellente wijze blijven ondersteunen? Daar zullen we met elkaar een slimme oplossing voor moeten bedenken.”

Mocht u meer willen weten over hoe een dergelijke verandering succesvol kan worden gerealiseerd? Of bent u inhoudelijk geïnteresseerd in onze opvattingen over toetslogistiek en hoe dit zich verhoudt tot andere onderwijslogistieke uitdagingen? Neem dan contact op met: Walter Groen (walter.groen@fundatis.nl).

naar boven

Expertise

Erfgoedopleidingen nieuwe stijl

De kranten staan er vol mee. Nu de crisis achter de rug is en orderboeken in de bouw en restauratie weer volstromen, is er een tekort ontstaan aan geschoold personeel. Het tekort zal de komende jaren nog verergeren omdat er sprake is van vergrijzing. Een hele generatie restauratievaklieden gaat de komende jaren met pensioen. De stichting Nationaal Centrum Erfgoedopleidingen (NCE) werkt aan het behoud van het benodigde vakmanschap om ons erfgoed veilig te stellen. Dat dit belangrijk is, vindt ook minister van OC&W, Ingrid van Engelshoven. Zij trekt 325 miljoen euro uit voor de instandhouding van erfgoed en monumenten. Twee miljoen daarvan is bestemd voor het NCE voor de ontwikkeling van erfgoedopleidingen.

richard westhof

Richard Westhof, een goede relatie van Fundatis, is als adviseur betrokken bij het ontwikkelen van de ontbrekende schakels in de restauratieopleidingen. We spraken met hem over ontwikkelingen binnen deze branche en de manier waarop het ‘Nationaal Centrum Erfgoedopleidingen (NCE)’ zich inzet om schaarse kennis te behouden.

Precies op tijd
Het NCE is een nieuwe organisatie. Deze is officieel gestart in januari 2017 en opgericht om de toekomst van het erfgoedonderwijs veilig te stellen. De crisis in de bouw leidde tot een flinke daling in het animo voor erfgoedopleidingen. Bedrijven namen minder mensen aan en stelden opleidingen voor bestaand personeel uit. Door de lagere instroom zijn veel opleidingen verdwenen en is het aanbod sterk verschraald. Daarnaast besloot de minister dat vaklieden niet twee keer een opleiding op hetzelfde mbo-niveau mochten doen; dus niet bijvoorbeeld eerst niveau 3 Timmeren en daarna niveau 3 Restauratie. Ook dat leidde tot een (verdere) veralgemenisering van de opleidingen. Verder was de kwaliteit van de opleidingen laag: docenten doceerde de opleiding Restauratie ‘erbij’.

Al in 2014 sloegen veertien brancheorganisaties de handen ineen en werd een eerste subsidie van 800.000 euro verkregen om opleidingen voor restauratietimmerlieden, -metselaars en -voegers te behouden. Omdat erfgoed een niche is in de bouwsector en er op landelijk niveau dus weinig studenten zijn, bleek het verkrijgen van een subsidie niet eenvoudig. NCE liep er tegenaan dat zij een nationale insteek koos en subsidies vaak regionaal worden gegeven. Maar het ministerie van OC&W koos gelukkig ook toen al voor ondersteuning van (de voorloper) van NCE en dus ook van de sector.

De in augustus 2018 verkregen twee miljoen euro vanuit OCW zorgen voor de volgende en zeer belangrijke stap in het behoud van erfgoedonderwijs. Het NCE kan met deze middelen de missende schakels in het erfgoedonderwijs ontwikkelen. Daarnaast betekent dit dat NCE bevestiging heeft gekregen voor haar visie en ingezette koers. Met het ontwikkelen van de eerste drie opleidingen is een platform en een methodiek opgezet waarlangs volgende opleidingen gestructureerd kunnen worden ontwikkeld en geborgd voor de toekomst.

Verbreden van het aanbod
Het NCE biedt op dit moment een aantal opleidingen aan, zoals Restauratie Timmeren, Metselen en Voegen. Deelnemers hebben de keuze de opleiding te volgen als mbo-opleiding of als zogenaamde brancheopleiding. Deze laatste variant heeft dezelfde opbouw als de mbo-opleiding – met een basis- en een profieldeel – maar zonder een keuzedeel en de generieke vakken Nederlands, Engels en Wiskunde. NCE heeft namelijk gemerkt dat er veel behoefte is aan de branchevariant. Deze is specifieker, korter en goedkoper. De komende jaren zal zij haar portfolio gestaag uitbreiden met acht nieuwe opleidingen. Denk hierbij aan erfgoedopleidingen op het vlak van schilderen en leidekken maar ook aan opleidingen voor het restaureren van meubilair en voor de restauratie van ‘groen’ (hoveniers). Zo behelst het portfolio van NCE uiteindelijk veertien opleidingen op het gebied van onroerend, roerend en groen erfgoed.

De erfgoedopleidingen zijn bedoeld voor mensen die zich verder willen specialiseren in hun restauratieve ambacht. De kwaliteit van lesstof en docenten staan bij NCE hoog in het vaandel. De NCE-docenten zijn zeer ervaren en hebben hun sporen verdiend binnen de erfgoedbranche. Mbo’s kunnen alleen een opleiding in stand houden als er door de jaren heen voldoende animo voor is. De brancheopleidingen van het NCE bieden meer flexibiliteit ten opzichte van reguliere onderwijs. Het aanbod is vraaggericht en de versnipperde vraag vanuit het hele land wordt gebundeld. Wat opvalt, is dat het NCE nauw samenwerkt met personen en (branche)organisaties uit de restauratie- en bouwsector, met mbo-instellingen en met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. De kwaliteit van de opleidingen wordt geborgd door aan te sluiten bij zogenaamde URL’s (uitvoeringsrichtlijnen) die voor de hele sector worden opgesteld en – waar vereist – worden examens ook gevalideerd. Verder werkt NCE met een zogenaamd Restauratieportfolio, waarin de individuele vakman/-vrouw zijn/haar vakmanschap kan vastleggen en aantonen. Hiernaast wil NCE zich in het komende jaar aansluiten bij de Nederlandse Raad voor Training en Opleiding (NRTO): dé brancheorganisatie voor (deels) privaat gefinancierde opleidingsinstellingen. Het NRTO werkt met een keurmerk waarbij audits van deelnemers door een onafhankelijke organisatie worden uitgevoerd.

Verhogen van de vraag
Om het Nederlands cultureel erfgoed voor de toekomst te behouden en te beheren zijn professionals nodig, die goed zijn opgeleid en beschikken over traditionele en innovatieve vakkennis en -vaardigheden. Jonge mensen zullen moeten worden verleid om te kiezen voor dit vakmanschap. Het is helaas niet altijd duidelijk wat precies de kansen op een mooie loopbaan in het erfgoedambacht zijn. Om het tij gunstig te beïnvloeden wordt gewerkt aan activiteiten om leerlingen van de basis- en middelbare scholen in contact te brengen met erfgoed en de interessante beroepen in de erfgoed- c.q. restauratiebranche.

Bredere toepasbaarheid van specialisatie van opleidingen
Hoewel over de breedte de studentenaantallen in het hoger onderwijs nog altijd toenemen zijn er ook in het hoger onderwijs niche studies die we maatschappelijk belangrijk vinden, maar waarvoor de interesse afneemt. Een voorbeeld dat ook regelmatig in het nieuws komt is de taalstudie Duits. Aankomende studenten kiezen te weinig voor deze studie om op verantwoorde wijze een zelfstandige opleiding ‘Duitse taal en cultuur’ op elke taalfaculteit te kunnen blijven aanbieden. De oplossing is dan niet het uitkleden van het aanbod of het afschalen van de ondersteuning. De kwaliteitsrisico’s nemen hierdoor alleen maar toe. Een andere optie – het samenvoegen van opleidingen tot brede taal- en cultuurbachelors – werkt niet en misschien zelfs averechts. Wat wel een oplossing is, is het uitruilen van kleinere opleidingen tussen instellingen onderling. Een universitaire studie Duits hoeft misschien niet per se op zes plekken in Nederland gevolgd te kunnen worden. Een interessante gedachte is of, naar analogie van het NCE, bijvoorbeeld een ‘Nationaal Centrum Taalopleidingen’ hier een rol in zou kunnen spelen. Zij zouden kunnen helpen bij het borgen van de kwaliteit en het coördineren van het aanbod. Op zichzelf waarschijnlijk geen heel vernieuwende gedachten, maar hier is het NCE wel een inspiratiebron om na te denken over het organiseren van opleidingen in situaties van krimp. Nadenken over andere organisatie- en financieringsvormen kan dan tot interessante oplossingen leiden met vaak ook een duurzamere toekomst voor een opleiding.

studenten

naar boven

Interview

In gesprek met Frans Dijkstra over onderzoeksprofilering

frans dijkstra

Frans Dijkstra is als zelfstandig professional nauw verbonden aan Fundatis. Hij is een onderwijsmanager pur sang en bekend met alle aspecten die van invloed zijn op het leiden van een organisatie met hooggekwalificeerde professionals. Eind 2017 tot en met begin 2018 voerde Frans via Fundatis een adviesopdracht uit bij de Vrije Universiteit (VU) te Amsterdam. Fundatis ging in gesprek met deze analytische en bevlogen man.

Frans, eind vorig jaar kreeg je een adviesvraag over onderzoeksprofilering. Wat is onderzoeksprofilering eigenlijk?
“Dat is een goede vraag. Iedereen heeft daar eigen gedachten bij. De één denkt aan de thematiek voor het onderzoek dat binnen de instelling plaatsvindt, de ander denkt aan de profilering van individuele onderzoekers binnen de instelling. Wat de VU onder onderzoeksprofilering verstaat was dan ook de eerste vraag die ik stelde. In dit geval ging het over het registreren van onderzoeksdata. De concrete vraag was hoe onderzoeksdata met behulp van het research-portal het beste konden worden ontsloten.”

Was het doel van het research-portal om zoveel mogelijk gegevens van de onderzoekers aan de buitenwereld te tonen?
“Integendeel, de vraag was juist welke informatie wel en welke informatie niet zou moeten worden ontsloten. Zo was het in het portal mogelijk om de wetenschappelijke rangorde van de onderzoekers direct op de persoonlijke pagina van de onderzoeker weer te geven. Voor sommige onderzoekers een welkome toevoeging, maar voor anderen juist een gevoelig punt. Er zijn verschillende internationale wetenschappelijke ranglijsten. Deze kijken allemaal naar verschillende indicatoren. Het kan dus zijn dat een onderzoeker een hoge notering heeft op ranking A, maar dat op de persoonlijke pagina alleen de notering op ranking B wordt getoond.”

Onderzoeksprofilering kan dus erg gevoelig liggen en de behoefte kan per persoon verschillen. Hoe heb je er in jouw aanpak voor gezorgd dat je rekening hield met al deze verschillende behoeften?
“Ik heb in korte tijd 35 medewerkers van de instelling gesproken. Met name onderzoekers, maar ook beleidsmedewerkers. De focus lag in deze fase expliciet op de interne stakeholders (onderzoekers, communicatiemedewerkers, beleidsmedewerkers, de projectgroep) en niet op de externe stakeholders (journalisten, media, onderzoekers van andere instellingen). De input die ik uit deze gesprekken kreeg, zorgde ervoor dat ik een breed beeld ontwikkelde van de verschillende behoeften die leefden binnen de instelling.”

Wat was de belangrijkste conclusie uit deze gesprekken?
“De belangrijkste observatie was dat veel onderzoekers aangaven dat ze zich niet alleen wilden profileren op hun onderzoekskwaliteiten, maar ook op het onderwijs dat ze gaven.”

Wat waren de gevolgen van deze observatie?
“Een eerste gevolg was dat de insteek van het project veranderde. Waar de focus eerst lag op onderzoeksprofilering, werd deze nu verplaatst naar hoe we als instelling naar buiten wilden treden. Voor het project betekende dit bijvoorbeeld dat onderzoeksprofilering niet meer onder de universiteitsbibliotheek viel, maar onder Communicatie & Marketing. Hierbij werd ook direct de verbinding gezocht met het overkoepelende programma voor de realisatie van de nieuwe online omgeving van de VU. Verder werd niet meer gesproken over een ‘research portal’ voor het ontsluiten van de gegevens, maar over een ‘academic portal’. Dit betekende dat de leverancier met de instelling mee moest bewegen om ook het ontsluiten van onderwijsgegevens mogelijk te maken.”

Dat klinkt als een belangrijke koerswijziging van het project. Zie je dit zelf ook zo?
“Het mooie aan dit project vind ik dat we door deze koerswijziging de onderzoekers de ruimte geven om zich te profileren op een manier die ze zelf prettig vinden binnen de grenzen van het beleid van de instelling. Dit geeft onderzoekers de ruimte om zich niet alleen te profileren op uitstekende onderzoeksresultaten, maar ook op hoe deze resultaten hun weg vinden in het onderwijs en op andere manieren leiden tot maatschappelijke impact. En dat is wat je uiteindelijk als instelling wil bereiken.”

Een mooi resultaat Frans! Bedankt voor het gesprek.

naar boven

Expertise

AVG in het onderwijs: gecodificeerd gezond verstand

Halverwege de maand mei stroomden de e-mailboxen van heel Nederland vol met verzoeken tot toestemming gegevensgebruik en privacyverklaringen. Het kan u dan ook moeilijk ontgaan zijn dat op 25 mei 2018 de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) van kracht is gegaan. We zijn nu enkele maanden verder en blikken samen met Dominique Campman terug op het voorbereidingstraject binnen één van de hoger onderwijsinstellingen.

Dominique Campman startte begin 2018 via Fundatis als projectmanager voor het voorbereidingstraject AVG bij de Universiteit van Amsterdam (UvA). Omdat het compliant worden aan de AVG meerdere jaren in beslag zal nemen en een continue activiteit is, ondersteunt Dominique de UvA hier tot het einde van het jaar bij.

Wat, wanneer, waarom
De Europese Algemene verordening gegevensbescherming verving op 25 mei 2018 de Nederlandse Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). De AVG stelt regels voor de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens. De AVG gaat uit van een aantal basisprincipes zoals rechtmatigheid, zorgvuldigheid, transparantie, vertrouwelijkheid, integriteit en dataminimalisatie. “Er heerst een AVG-kramp, dat niks meer mag en niemand wat durft,” vertelt Dominique. “Dit is niet nodig, want deze beginselen waren ook terug te vinden in de Wbp en golden al tien jaar. Wat er daadwerkelijk is veranderd? Het transparant zijn en meer verantwoording moeten kunnen afleggen én het boetesysteem.” Het zorgvuldig om moeten gaan met de persoonsgegevens is dus eigenlijk niet nieuw. “De AVG zorgt ervoor dat er meer besef is over het feit dat het gaat om de gegevens van een ander en het dwingt ons om daadwerkelijk zorgvuldig om te gaan met deze gegevens.”

Belang van privacy
De gemiddelde mens is wellicht niet dagelijks bezig met het thema privacy en de verwerking van zijn/haar persoonsgegevens. Wel lijkt het erop dat dit thema steeds meer ter sprake komt en discussie opwekt. Dat is niet slecht, vindt Dominique: “Privacy is een groot goed. Ik merk dat de AVG een lastig onderwerp is, maar daarbij kom ik er steeds meer achter dat het erg belangrijk is. Sommigen zien de AVG als rem, terwijl anderen er juist de voordelen van inzien. Er zijn nu al andere landen buiten Europa die meer willen weten over de General Data Protection Regulation, oftewel de AVG. Privacy is onbezorgd jezelf kunnen zijn en voor een vrij land is dat van onschatbare waarde.”

De 10 belangrijkste stappen
De meeste hoger onderwijsinstellingen in Nederland werken met het door de Autoriteit Persoonsgegevens opgestelde tien-stappenplan. Bewustwording en communicatie spelen een belangrijke rol in dat stappenplan. Daarnaast zijn er strengere regels en hebben de personen waarvan persoonsgegevens verwerkt worden meer rechten gekregen. Daarbij is het van belang geworden om alle gegevensverwerkingen in kaart te brengen, toestemming te vragen aan de betrokken personen en het doel voor het verzamelen van deze informatie te beschrijven en kenbaar te maken. Dominique vult aan: “Er gelden een aantal basisbeginselen, zoals 1) verzamel niet meer gegevens dan nodig voor het doel, 2) gebruik gegevens nooit voor een ander doel dan waarvoor ze verzameld zijn, 3) bewaar gegevens niet langer dan nodig en 4) houd gegevens vertrouwelijk en beschermd.”

Hoe verder in een grote instelling
Een onderwijs- en onderzoeksinstelling verwerkt heel wat persoonsgegevens. Je denkt hierbij vaak eerst aan de informatie over studenten en docenten, maar net zo belangrijk zijn bijvoorbeeld gegevens uit onderzoeken of gegevens die te maken hebben met HRM. Dominique schetst een voorbeeld uit de praktijk: “Vorig jaar gaf de UvA een waardebon als kerstcadeau. Hiervoor moest je vooraf je geboortedatum invullen. Op die manier kon het aanbod gepersonaliseerd worden. Het lijkt iets kleins, maar het illustreert wel dat het opvragen en verwerken van persoonsgegevens overal voorkomt. Op grote en op kleine schaal. Ik krijg hierdoor binnen deze opdracht heel veel “mag-dat?”-vragen.”

Bij de UvA hebben ze daarom besloten te werken met workshops. Dominique legt dit uit: “We werken met de methode ‘teach them to fish’. Hiermee leert men zelf om te gaan met AVG gerelateerde zaken in plaats van dat er kant-en-klare oplossingen worden aangeboden. Je moet je hierbij twee dingen afvragen: 1): “Mag het?” en 2): “Doe ik het zorgvuldig?” Bij de eerste vraag bepaal je het doel van de verwerking van de specifieke gegevens en bepaal je op welke grondslag je dat doet. Ook kijk je hier kritisch naar het ‘waarom’. Hebben we de gegevens niet al? Kan het ook niet op een minder privacygevoelige manier? Bij de tweede vraag kijk je vooral naar de zorgvuldigheid. Heb je echt alle data nodig? Hoe zorg je ervoor dat je de gegevens niet langer bewaart dan strikt noodzakelijk? Hoe organiseer je de autorisaties van de personen goed? En ten slotte: op welke wijze sla je de gegevens op? In het voorbeeld van het kerstcadeau kun je makkelijk werken aan dataminimalisatie; je hoeft niet de exacte leeftijd van iemand te weten. Je zou ook met categorieën kunnen werken, bijvoorbeeld 20 tot 30 jaar, 30 tot 40 jaar, etcetera. De informatie is op die manier minder specifiek en dus geminimaliseerd.”

schema avg

Moeilijkheden
Iedere vraag die opkomt is uniek en vergt denkwerk en interpretatie over hoe de gegevensverwerking AVG-compliant gemaakt kan worden. “Het maakt eigenlijk niet uit of je bedrijf of instelling groot of klein is, het gaat om de impact en het risico in het licht van de persoonsgegevens,” zegt Dominique. Hij neemt ons hierin mee door een aantal voorbeelden te geven: “Bij de UvA worden zo’n 10.000 onderzoeken per jaar uitgevoerd. De onafhankelijke Functionaris Gegevensbescherming (FG) moet deze onderzoeken goedkeuren, want het gaat in de onderzoeken vaak om verwerking van persoonsgegevens. Dat is niet haalbaar, dus is er bij de UvA besloten een register te maken waarop gefilterd kan worden op risico. Op die manier hoeft de FG alleen de onderzoeken met de grootste risico’s te beoordelen. Een ander voorbeeld komt uit de pedagogische opleidingen. Vanwege didactische beweegredenen nemen studenten zichzelf op tijdens het lesgeven. Op dit filmmateriaal zijn dan ook leerlingen te zien. Het is in zo’n voorbeeld een lastige vraag aan wie je autorisatie moet vragen: aan de leerling zelf, de school of de ouders? Maar denk ook aan de vele kleine (cloud-)applicaties die worden gebruikt binnen grote instellingen, de vele workflows die bestaan binnen een universiteit waarin gegevens ‘zomaar’ van de ene op de andere plek terecht komen, of aan je e-mailbox. Dat gebruiken we ten slotte ook vaak als archief.” De uitdagingen op het gebied van privacy kennen dus vele verschijningsvormen, maar het de combinatie van het tien-stappenplan en het geven van workshops kan hier binnen de instelling op gedegen wijze invulling worden gegeven aan het voorbereidingstraject.

naar boven