Fundatis Update 10

fundatis update 10

Zijn de universiteiten klaar voor de toekomst?

Tijdens de Fundatis-salon van 11 september was Bert van der Zwaan te gast. Hij is rector van de Universiteit Utrecht en schrijver van het boek ‘Haalt de universiteit 2040?’. Hij boeide de goed gevulde zaal in het Academiegebouw met zijn zoektocht naar en bevindingen over de toekomst van de universiteit.

Hoe het allemaal begon
“Af en toe is het goed om eens een stapje terug te doen en na te denken over zaken als: ‘Waar doen we het eigenlijk voor’ “, begint Bert van der Zwaan zijn verhaal. Hij besloot het niet te laten bij deze ene overpeinzing, maar ging er concreet mee aan de slag. Tijdens een sabbatical reisde hij de wereld rond, sprak 120 mensen op verschillende continenten en kwam terug met nieuwe inzichten met als doel de volgende vraag beantwoord te krijgen: Haalt de universiteit 20140?

Tijdens de salon ging Bert van der Zwaan in op dit onderwerp door het volgende 3-luik te behandelen:

  • Wat speelt er op verschillende continenten?
  • Welke wereldwijde trends zijn er?
  • Hoe kunnen we ons voorbereiden op de toekomst?

De continenten vergeleken
“Het is niet eenvoudig om universiteiten wereldwijd te vergelijken”, zegt Van der Zwaan. “Op de verschillende continenten zijn onder de naam ‘universiteit’ totaal verschillende systemen ontstaan met diverse culturen. Toch zijn er wel vergelijkbare problemen te ontdekken. Zo zagen we dat er op alle continenten sprake is van geldgebrek. De participatie stijgt, maar de financiële middelen krimpen. Je ziet dat de overheid geen tred kan houden in de begroting. Deze tendens is vooral zichtbaar in Amerika. Daar is sprake van een sterk terugtredende overheid. Maar in het Verenigd Koninkrijk zie je het ook terug. Ook in Nederland is er een privatiseringsgolf. Hierdoor dreigt een scherpe 2-deling te ontstaan: privé-universiteiten zoals Yales genereren steeds meer geld, terwijl de publieke universiteiten juist steeds minder te besteden hebben. Dit brengt ook sociale effecten met zich mee; afkomst wordt belangrijker dan talent. Uitzondering hierop is Azië. Dit continent heeft nog weinig last van deze ontwikkeling.”

Een erg zorgelijke ontwikkeling vindt Van der Zwaan dat hierdoor een maatschappelijke kloof gaat ontstaan tussen hoog- en laagopgeleiden. Of in de woorden van Van der Zwaan: de have’s en de havenot’s. Hij vindt daarom dat er in het hoger onderwijs over dit onderwerp gepraat moet gaan worden. De Universiteit Utrecht is bijvoorbeeld steeds nadrukkelijker aanwezig in de stad, onder andere in de achterstandswijken. Op deze manier moet de participatie ook andere ‘lagen’ van de bevolking aantrekken.

De wereldwijde trends
Trend 1: War for talent is on!

De economische balans is geleidelijk aan het verschuiven. De investeringen in Azië zijn fenomenaal. Onze beste talenten en wetenschappers worden door hen ‘weggekocht’. Ook zie je dat Aziaten naar Amerika gaan om zich op te laten leiden en vervolgens weer teruggaan naar Azië.

Trend 2: Urbanisatie wordt bepalend

De komende tijd zullen zich, vooral in megasteden, ‘global knowledge hubs’ vormen. Azië gaat bijvoorbeeld duidelijk profiteren van de combinatie mega-stad (dit zijn talent- en innovatie-pools) en economische kracht. Ook wereldstad Londen is een voorbeeld van zo’n ‘hub’. Verschillende toonaangevende universiteiten werken samen. Hun beleid is er ook op gericht om samenwerking te zoeken. Zelfs de infrastructuur is hierop aangepast. In Nederland doen we dat nog onvoldoende. De Randstad zou zich bijvoorbeeld kunnen profileren als zo’n hub. Ze zouden meer kunnen samenwerken met Vlaanderen om zo een ecosysteem te vormen.

Trend 3: Customized education wordt de norm

Het idee dat onderwijsinstellingen bepalen welk diploma iemand meekrijgt na de studie, is achterhaald. De behoefte verschuift meer naar één jaar studie, waarna de stap naar het werkveld gezet wordt, om vervolgens daarna een bachelor te gaan halen. Vanaf dat moment komt er vraag naar Life Long Learning (LLL). Deze ontwikkeling betekent een andere blik op het onderwijs. Een toegesneden pakket aan kennis wordt belangrijker dan het behalen van een graad. Daarnaast vraagt de arbeidsmarkt naar de T-shaped professional. Deze professional heeft specialistische kennis, maar kan ook over de grenzen van het eigen vakgebied heen kijken en verbindingen leggen. Het onderwijs zal ook op deze behoefte in moeten kunnen spelen. Van der Zwaan gelooft in een systeem waarbij studenten starten met een aantal gezamenlijke onderwerpen, waarna er een leven lang toegang geboden wordt tot een LLL-portal. Zo biedt de Universiteit Utrecht deze faciliteit aan zijn alumni.

Trend 4: maatschappelijke impact wordt leidend

De universitaire kennisagenda zal steeds meer bepaald gaan worden door grote maatschappelijke vragen, zoals bijvoorbeeld klimaatverandering. Deze trend speelt vooral in Europa en de VS. In Azië speelt dit minder. Daarnaast is er een groeiend belang van ‘de impact versus de valorisatie-vraag’ en ‘de kennis versus de wijsheid-vraag’. Vroeger was alle kennis waardevol, maar misschien moeten we nu de stap gaan maken naar wijsheid; iets dat betekenis geeft.

Voorbereiding op de toekomst
Kennis is niet alleen meer het domein van universiteiten. Inmiddels is kennis overal en voor iedereen onder handbereik. Beslissend wordt de creativiteit waarmee kennis wordt gebruikt. Creativiteit zal hoog op de agenda van het hoger onderwijs moeten komen. Laat studenten leren omgaan met kennis, leer ze vragen stellen en kritisch na te denken.

Bert is geen voorstander van MOOCs: “Het op afstand zenden van een boodschap past juist niet in deze ontwikkeling. Wil je studenten leren omgaan met kennis, laat de digitale hulpmiddelen dan niet leidend zijn: gebruik het leerling-gezelmodel. Combineer dit met de juiste digitale hulpmiddelen, zoals bij blended learning.”

Onderzoek zal steeds flexibeler plaatsvinden in interdisciplinair verband. Het zal meer gericht zijn op het oplossen van grote (maatschappelijke) vragen in samenhang. Dit vraagt in het onderwijs een accent op de T-shaped professional. De arbeidsmarkt vraagt brede, flexibele inzet en vooral creatief en kritisch denkvermogen. Het onderwijs zal erop ingericht moeten worden om studenten die bagage mee te kunnen geven.
Customized learning, de-bundling en LLL zullen leiden tot een totaal andere universiteit: een netwerkende universiteit die deel uitmaakt van een kennis-ecosysteem.

Hoe ziet het hoger onderwijslandschap er in 2040 uit?
In 2040…

Is het Nederlandse ho-landschap ingrijpend veranderd:

  • Er is geen binair stelsel meer: hogescholen zijn universiteiten.
  • De dynamiek neemt enorm toe: er zijn pieken en dalen in het ho-landschap.
  • Er is meer autonomie per instelling, er komt meer differentiatie.
  • Er is een grote private markt.

Dat vraagt:

  • Nú voorbereiden op de toekomst!
  • Een sterke regie-rol van de overheid: publiek onderwijs moet bijvoorbeeld overeind blijven om te voorkomen dat privatisering de overhand krijgt.

In 2040…

Specifiek voor de positie van polytechnics/applied universities

  • Deze universiteiten zitten in een segment dat klem komt te zitten tussen research universities en private aanbieders.
  • Hun positie wordt makkelijk aangetast door digitale aanbieders.
  • Het voordeel is wel, dat ze grote kansen hebben op de LLL-markt.

Dat vraagt:

  • Een scherpe analyse van de huidige positie.
  • Niet alles willen aanbieden, maar juist een keuze maken voor een onderwijssegment waar meerwaarde mee geboden kan worden.

In 2040…

Het kennisecosysteem wordt van groot belang

  • De positie van iedere kennisinstelling versus het omringend kennisecosysteem wordt van groot belang.
  • De functionele samenhang tussen circulatie van kennis, inclusief de omringende bedrijfssectoren wordt essentieel.
  • De maatschappelijke agenda neemt in urgentie toe.

De ontwikkelingen en het Nederlandse hoger onderwijs
Van der Zwaan merkt dat deze ontwikkelingen en het inspelen erop nog niet heel hoog op de agenda’s van de Nederlandse universiteiten staan. “Toch ben ik wel optimistisch. Natuurlijk, als je realistisch bent, gaan er wel problemen ontstaan. Maar debat kan helpen deze problemen te voorkomen. En ik verwacht dat Nederland dit op kan pakken.”

Het boek ‘Haalt de universiteit 2040?’ downloaden
Wilt u na het lezen van dit verslag het boek van Bert van der Zwaan graag eens helemaal lezen? Dan kunt u het gratis downloaden via de onderstaande links:

http://oapen.org/download?type=document&docid=620650 (Nederlandse versie)
http://oapen.org/download?type=document&docid=625978 (Engelse versie)

naar boven

Interview

Over de bibliotheek, de digitale wereld en open content

Onderwijs en Onderzoek speelt zich steeds meer digitaal af. Digitale interactie tussen studenten en docenten, tussen studenten onderling, maar ook tussen onderzoekers. Er wordt daarbij steeds meer gebruik gemaakt van digitale content. Betekent dit dat boeken straks alleen nog maar als decoratiemateriaal of geluidsisolatie dienen in de universiteitsbibliotheken? En welke gevolgen heeft dit dan voor deze bibliotheken? Gaan ze verdwijnen of bieden deze ontwikkelingen juist nieuwe kansen? Wij vroegen het Hilde van Wijngaarden, directeur van de Universiteitsbibliotheek van de VU.

Geschiedenis en IT
Hilde is van oorsprong historica. Na haar promotie ging ze in de IT-sector werken. Dit bleek een prima basis te zijn voor haar latere werk in de bibliotheekwereld van het hoger onderwijs. Haar bibliotheekcarrière startte in 2003 bij de Koninklijke Bibliotheek. Daarna werd ze hoofd bibliotheek bij de Hogeschool van Amsterdam. Inmiddels werkt ze bij de VU als directeur van de Universiteitsbibliotheek. Hilde ziet veel nieuwe ontwikkelingen in de bibliotheekwereld. “En dan hebben we het niet over de omslag naar digitalisering”, zegt Hilde. “Eerlijk gezegd is de digitalisering voor de meeste bibliotheken inmiddels wel voltooid.” Maar over welke ontwikkelingen hebben we het dan wel?

De bibliotheek als studie- en ontmoetingsplek
Een belangrijke ontwikkeling die Hilde ziet, is dat de bibliotheek steeds meer de functie van werk-, studie- en ontmoetingsplek krijgt. Studenten brengen tegenwoordig meer tijd door op de campus en ook in de bibliotheek; ze zoeken er verdieping en interactie. Daarnaast werken studenten tijdens hun studie steeds meer samen. De bibliotheek van nu ziet er daarmee echt anders uit dan zeg tien jaar geleden. Lange rijen met boekenkasten hebben plaatsgemaakt voor werk- en overlegplekken. De bibliotheken organiseren debatten en workshops informatievaardigheden waarmee ze een bijdrage leveren aan (academische) vorming, community-vorming en interactie.

Het adviseren van docenten over auteursrecht
Hilde ziet ook een grotere rol voor de bibliotheken weggelegd bij het adviseren van docenten over auteursrecht bij het gebruik van bijvoorbeeld artikelen en boeken in hun onderwijs. Deze rol had de bibliotheek altijd al wel, maar in de sterk gedigitaliseerde wereld is het auteursrecht ingewikkelder dan ooit. De licentiestructuren van uitgevers zijn zeer complex en ondoorzichtig. Hierdoor maken ook docenten die hun best doen de regels goed toe te passen toch gemakkelijk fouten. Het gebruik van auteursrechtelijk beschermd materiaal zonder hiervoor de rechthebbenden te betalen kan flinke boetes opleveren voor universiteiten en hogescholen. De bibliotheek kan de hoger onderwijsinstellingen ondersteunen bij het terugdringen van onrechtmatig gebruik van dit materiaal. Dit is geen gemakkelijke, maar wel een belangrijke taak, omdat op die manier hoge boetes kunnen worden voorkomen en zorgvuldig omgaan met auteursrechten wordt gestimuleerd.

Open onderwijs en open onderzoek
Er speelt ook nog iets anders: de opkomst van ‘open educational resources’. Bij zogenaamde open leermaterialen geeft de auteur toestemming aan iedereen om de werken vrij te gebruiken voor ieder doel, ze te kopiëren, te wijzigen en gewijzigde versies te distribueren. Dit heet een open licentie en gebeurt vaak met gebruik van Creative Commons-licenties. Bibliotheken stimuleren het creëren en het gebruiken van open onderwijscontent omdat het goed is voor de kwaliteit van het onderwijs, maar ook omdat het positief is voor de toegankelijkheid van het onderwijs voor studenten. Produceren en werken met open onderwijscontent vraagt een cultuuromslag bij docenten waarbij ze leren vertrouwen op materiaal dat elders is gemaakt. De professionele vrijheid van de docent blijft daarbij fier overeind!

De rol van uitgeverijen; kleiner en anders
Hoe verwacht Hilde dat de rol van uitgeverijen in de toekomst zal zijn? Passen zij nog wel in de tijd van open educational resources en open access onderzoek? “De rol van uitgeverijen hoeft niet uitgespeeld te zijn”, denkt Hilde, “maar hun focus zal wel verlegd moeten worden. Het verdienmodel is nu vooral gebaseerd op licenties. Onderwijsinstellingen betalen vaak grote sommen geld om content te mogen gebruiken. Als open educational resources en open access publicaties echt doorzetten, kan het huidige verdienmodel van uitgeverijen een achterhaald fenomeen gaan worden.” Hilde zou graag zien dat uitgeverijen zich transformeren tot een leverancier van diensten. Zij zouden instellingen kunnen ondersteunen met bijvoorbeeld het produceren van visueel aantrekkelijk en didactisch verantwoord materiaal. Uitgeverijen zijn beter dan onderwijs- en onderzoeksinstellingen in staat dit goed en snel te verzorgen. Hilde denkt dat onderwijsinstituten bereid zijn voor dit soort specifieke diensten te betalen, omdat het de kwaliteit verhoogt en het hen veel werk uit handen neemt.

Intensievere samenwerking leidt tot kostenbesparing
Een ontwikkeling die Hilde zelf heel graag zou zien is een intensievere samenwerking tussen de bibliotheken van de universiteiten en hogescholen. “Nu heeft elke universiteit en hogeschool zijn eigen bibliotheek en zijn er daarnaast nog openbare en instituutsbibliotheken. Dat is ook belangrijk. Maar er zijn veel onderwerpen waar we samenwerking in kunnen zoeken. Denk aan het gezamenlijk afkopen van licenties van materiaal. Dat doen de universiteitsbibliotheken nu al samen en dat werkt goed, maar zou veel breder opgepakt kunnen worden. Of wat te denken van het opslaan van alle boeken op één locatie. Dat bespaart bijvoorbeeld veel ruimte. Schaarse vierkante meters in de bibliotheken van Nederland kunnen zo worden vrijgespeeld voor studieplekken. Dit is een besparing zonder aan kwaliteit in te boeten.”

Beter zichtbaar worden
Nederlandse universiteitsbibliotheken doen het in het wereldwijde speelveld over het algemeen goed. Ze zijn al ver op het gebied van bijvoorbeeld open access, open research en open education. “Ook als Universiteitsbibliotheek van de VU doen we het prima”, zegt Hilde. “Een uitdaging die ik nog wel voor mezelf zie is de bibliotheek nog beter zichtbaar te maken binnen en buiten de universiteit. De VU wil midden in de samenleving staan. Wij zien in het verlengde hiervan een belangrijke rol voor onze bibliotheek weggelegd om nog relevanter te worden voor zowel onderzoek en onderwijs als voor docenten en studenten binnen en buiten Amsterdam.”

naar boven

Even voorstellen

Trijntje Kraak: nieuwe associate bij Fundatis

trijntje kraakHet Fundatis-team is per 1 november 2017 uitgebreid met een nieuwe associate: Trijntje Kraak. Met haar gedegen ervaring in onder andere onderwijslogistiek in het hoger onderwijs is ze een waardevolle aanvulling voor onze organisatie. Trijntje stelt zich graag aan u voor.

Opdrachten in het onderwijs
Mijn naam is Trijntje Kraak. Ik ben 55 jaar, getrouwd, heb twee dochters en woon in Rotterdam. Mijn werkzame leven begon ik in de logistieke sector, waarna ik overstapte naar de telecommunicatiebranche. Bij KPN Marketing en Verkoop Nederland was ik verantwoordelijk voor customer loyalty & customer care voor vaste telefonie in de zakelijke markt. In 2000 besloot ik me zelfstandig te vestigen als interim manager en adviseur. Mijn doel was een meer maatschappelijk bijdrage te leveren aan het hoger onderwijs. In 2002 werd ik interim manager Facilitaire Zaken bij de Hogeschool Haarlem/Inholland. Mijn opdracht was om zes locaties te bundelen en een meer klantgerichte en efficiënte organisatie neer te zetten. De kennis uit de leergang Professioneel Interim Management bij Nyenrode Business Universiteit kon ik hier goed in praktijk brengen. Sinds een jaar of tien doe ik vrijwel uitsluitend opdrachten in het hoger onderwijs, met name op het gebied van onderwijslogistiek.

Veranderingen tot stand brengen
In de loop van de tijd heb ik mij ontwikkeld van interim manager en adviseur naar projectleider en coach. De rode draden in de heel diverse projecten die ik leidde zijn focus op het resultaat, mensen meenemen in de verandering, oog voor de klant, soepele samenwerking in de keten en gewoon ‘doen’. Veel projecten hadden ook een ICT-component.

Professionaliteit en prettig persoonlijk
Tijdens mijn opdracht waarbij ik de reorganisatie van de onderwijsondersteuning bij de Technische Universiteit Eindhoven (TU/e) coördineerde, maakte ik kennis met Fundatis. Ik had contact met Anne Floor Erdman over de implementatie van Canvas en met Bas Rijnbende (associate van Fundatis) over de implementatie van Osiris. Die contacten verliepen professioneel en prettig persoonlijk. Toen ook Dominique Campman via Fundatis bij TU/e startte met het inkooptraject van een BI-tool en mijn kamergenoot werd, was het tijd om kennis te maken met Chris Tils en Walter Groen. De focus op het onderwijs, het plezier waarmee wordt gewerkt om resultaat te behalen, het streven naar kwaliteit en het oog voor de mensen maken dat ik me bij Fundatis wil aansluiten. Samen hebben wij een schat aan ervaring in het onderwijswerkveld en een groot netwerk, dat we voor elkaar kunnen ontsluiten.

Mensen in staat stellen de verandering te bewerkstelligen
Mijn kracht is dat ik mensen meekrijg in de gewenste verandering. Dit doe ik door knelpunten weg te nemen in de organisatiestructuur, de procesketens en vooral ook in de onderlinge samenwerking en tussen ‘centraal’ en faculteiten. Mijn jarenlange ervaring als coach in de Nyenrode Executive Programs helpt de medewerkers in mijn projecten om hun potentieel aan te boren en de overeenkomsten in persoonlijke en organisatiewaarden te zien. Hierdoor zijn zij in staat de verandering mee te bewerkstelligen.

naar boven

Voor u gelezen

Onderwijs in tijden van digitalisering

Titel: Onderwijs in tijden van digitalisering
Auteurs: Ad Verbrugge en Jelle Baardewijk van het centrum Èthos van de Vrije Universiteit

Ad Verbrugge en Jelle Baardwijk, die al eerder de bundel ‘Waartoe is de universiteit op aarde’ samenstelden, proberen met dit nieuwe boek ‘een fris tegengeluid te bieden tegen de utopische verwachtingen waarmee de digitale revolutie van het onderwijs nogal eens gepaard gaat’. Afgaande op de titel en de achterflap een must-read voor iedereen die in het werkveld van ICT & Onderwijs werkzaam is.

Het boek is opgedeeld in drie delen, bestaande uit dertien artikelen die afzonderlijk van elkaar kunnen worden gelezen:

  • Deel 1: De computer in de praktijk: de leraar aan het woord (3 artikelen)
  • Deel 2: Idealen en utopieën: ICT en de vraag naar Bildung (5 artikelen)
  • Deel 3: De digitalisering van het onderwijs in een breder perspectief (5 artikelen)

Omdat er in elk deel voor een andere invalshoek is gekozen, behandel ik in deze review de bundel eerst per deel en maak ik daarna de balans op over de gehele bundel. Voor een volledig overzicht besteed ik ook kort aandacht aan ieder artikel.

Deel 1: De computer in de praktijk: de leraar aan het woord
In het eerste artikel van deel 1 van Johannes Visser, leraar Nederlands op het Zaanlands Lyceum, staat de veranderende rol van de docent in een digitaliserende onderwijswereld centraal. Waar de herhalende onderwijstaken door robots uitgevoerd kunnen worden, daar ontstaat volgens hem meer ruimte voor docenten om aandacht te besteden aan de socialisatie en subjectwording van de studenten. De rol van de docent verschuift hierin steeds meer van iemand die emmers met kennis vult, naar een persoon die een vuur van nieuwsgierigheid ontsteekt bij leerlingen.

Het tweede artikel van Erik Kamerbeek, leraar Geschiedenis en Filosofie aan het Utrechts Stedelijk Gymnasium, sluit hier goed op aan. Ook hier wordt nadrukkelijk gewezen op de rol van de leraar om pedagogische en didactische vaardigheden in te zetten om leerlingen te leren zich te verhouden tot zichzelf, de ander en de omgeving. De auteur vindt dat de mogelijkheden van nieuwe digitale vaardigheden, zoals het gemakkelijk opzoeken van kennis op internet, niet (automatisch) de plaats moeten innemen van analoge middelen en parate kennis. Integendeel, beide typen vaardigheden zouden elkaar moeten aanvullen en versterken. Juist de combinatie van beiden is volgens hem wat het onderwijs nodig heeft.

In het derde hoofdstuk reflecteert Gerard Verhoef, hogeschooldocent, kritisch op de veertig jaar ervaring die hij heeft in onderwijs en ICT. Hij geeft aan dat we niet moeten ‘vernieuwen om het vernieuwen’, maar goed moeten nadenken over het waarom van de vernieuwingen en de verschillende belangen van stakeholders, zoals leveranciers en adviseurs. Deze belangen lijken op het eerste gezicht overeen te komen met die van docenten, maar kunnen hier soms ook mee in strijd zijn.

In het eerste deel van het boek benadrukken de auteurs voornamelijk dat docenten altijd nodig blijven en dat digitalisering ook zo zijn beperkingen kent, waarbij we lering kunnen trekken uit het verleden. Onderwijs wordt dus niet vervangen, maar juist aangevuld door digitale middelen. Er wordt in zekere zin voorgesteld om het onderwijs meer ‘blended’ te maken. Bert van de Zwaan, rector van de Universiteit Utrecht, verkondigde bij de laatste Fundatis salon een soortgelijke boodschap. Hij gaf aan dat digitalisering geen disruptieve factor voor het onderwijs zal zijn, maar eerder een ondersteunende factor. Het was voor mij verhelderend, en zelfs geruststellend, om te zien dat deze mening van het voortgezet onderwijs tot aan de universiteit, van docent tot rector, wordt gedeeld.

Deel 2: Idealen en utopieën: ICT en de vraag naar Bildung
Deel 2 start met een artikel van de Britse schrijver en cultuurcriticus Theodore Dalrymple. Hij poneert de stelling dat vernieuwingen alleen moeten worden doorgevoerd als ze nuttig zijn. Hij voegt daaraan toe dat digitalisering ook nadelige effecten kan hebben, zoals een minder sterk geheugen en de daarmee gepaard gaande vervlakking van de geest. Alleen een kritische geest en voldoende parate basiskennis kunnen dit volgens hem voorkomen.

Schrijver en journalist Aleid Truijens gaat in haar stuk minder direct in op digitalisering, maar richt haar pijlen op het onderwijsbeleid, met name op het eindadvies van Platform Onderwijs 2032. Dit advies draagt er volgens haar aan bij dat de focus van het onderwijs te veel komt te liggen op de directe bijdrage aan de economie en het creëren van burgers die gehoorzamen aan de heersende moraal en te weinig op het ontwikkelen van creativiteit en kritisch denkvermogen. De roep om meer Bildung in het onderwijs komt ook hier sterk naar voren.

Het artikel van Diederik Boomsma, Amsterdams raadslid en in die hoedanigheid betrokken bij het onderwijsbeleid, sluit hier mooi op aan. Hij positioneert de progressieve onderwijsvormen van Herbert Spencer uit het jaar 1932, die nu weerklank lijken te vinden in de Onderwijsvisie voor 2032, tegenover het trivium van de klassieke school (grammatica, logica en retorica). Het gedachtegoed van Spencer richt zich op een ontdekkende manier van kennisvergaring. Het trivium daarentegen gaat uit van een duidelijke structuur waarbij de student eerst de feiten leert (grammatica), vervolgens verbanden leert leggen (logica) en deze tenslotte uitstekend leert te verwoorden (retorica). Met focus, discipline en de uitgangspunten van het trivium worden volgens de auteur de beste resultaten bereikt.

Ook het stuk van filosoof en publicist Sebastien Valkenberg sluit hierop aan. Hij legt hierbij vooral de nadruk op oefening, discipline en herhaling als essentiële bouwstenen van het onderwijs. Dit wederom in tegenstelling tot het Platform Onderwijs2032, waarbij voorzitter Paul Schnabel stelde dat kennis vooral in je mobieltje zit. Ook Sebastien Valkenberg doet dus een oproep om sterker in te zetten op parate kennis en een brede ontwikkeling van leerlingen en studenten.

Hans Schnitzler, columnist en schrijver, sluit dit deel van het boek af met een volgende lofzang voor het Bildungsideaal van morele en geestelijke vorming. Hij wijst erop dat digitalisering kan bijdragen aan een onrustig ontwikkelklimaat, waar rust juist een belangrijke voorwaarde is voor ontwikkeling. Hij pleit er dan ook voor om af en toe een stap terug te doen en van een afstand te kijken hoe we ons verhouden tot de moderne technologie.

De vijf artikelen in dit deel wijzen op het belang van het leren van feiten en parate kennis door middel van hard werken, aangevuld met een kritische houding en creativiteit. De huidige vluchtige digitale wereld lijkt dit moeilijker te maken. De artikelen komen overtuigend over en zijn goed onderbouwd met referenties en citaten, maar aan het einde van dit deel voelde het sterk als een herhaling van zetten. De achterflap van het boek noemde als doel van het boek het bieden van een ‘fris tegengeluid’. Maar na een groot aantal soortgelijke argumenten achter elkaar te hebben gelezen, begon dit tegengeluid wat minder fris te klinken. Door in te zoomen op de uitspraak van Paul Schnabel dat kennis niet meer in je hoofd zit maar in de computer, wordt ‘de tegenstander’ dermate gekarikaturiseerd dat het afbreuk doet aan de terechte kritiekpunten van de auteurs op een te eenzijdige focus op digitalisering. Een reactie vanuit het Platform Onderwijs2032 zou een prettige aanvulling zijn op een eventuele herdruk van dit boek.

Deel 3: De digitalisering van het onderwijs in een breder perspectief
Deel 3 besteedt tenslotte aandacht aan alternatieve perspectieven op digitalisering in het onderwijs, te beginnen met het neurocognitieve perspectief. Hierin wordt door Jurjen van der Helden (docent Pedagogiek aan de Fontys Hogeschool), Harold Bekkering (hoogleraar Psychologie aan de Radboud Universiteit Nijmegen) en Inge Molenaar (universitair docent Onderwijskunde aan de Radboud Universiteit Nijmegen) de meerwaarde van drie neurocognitieve wetenschappen getoond: de vrije-energietheorie, Hebbiaans leren en de belichaamde ingebedde cognitie. Door vanuit deze perspectieven naar leren te kijken, laten de drie auteurs op overtuigende wijze zien hoe digitale leermiddelen effectiever op gepersonaliseerde manier kunnen worden ingezet.

Het stuk van Ad Verbrugge, universitair hoofddocent aan de VU Amsterdam, gaat in op het begrip kennis, de nadelige effecten van digitalisering op het onderwijs en de relevantie van psychotechnieken als discipline, concentratie, aandacht, speelsheid en motivatie. Op zichzelf een goede analyse, maar hij geeft in zijn betoog vooral zijn visie op het ideale onderwijs. Hierdoor was dit stuk beter op zijn plek geweest in het tweede deel over idealen en utopieën, in plaats van in het derde deel over het bredere perspectief op digitalisering in het onderwijs.

René Glas, universitair docent aan de Universiteit Utrecht, analyseert drie perspectieven op games: het spelen van games, betekenissen begrijpen in de context van games en het zelf maken van games. In andere woorden: functionele, kritische en creatieve geletterdheid. Een belangrijke vraag die in zijn stuk wordt opgeworpen, is of alle games die educatief pretenderen te zijn dat ook daadwerkelijk zijn. Het alternatief is dat er sprake is van ‘chocolate covered broccoli’, waarbij het speelelement slechts een dun laagje vernis is om de oude opdracht een leuker uiterlijk te geven. Om gaming echt goed toe te passen is het volgens de auteur van belang om goed te weten op welke wijze gaming een didactische meerwaarde kan hebben, in plaats van slechts entertainment toe te voegen.

Het stuk van Matthijs Moorkamp, universitair docent aan de Radboud Universiteit Nijmegen, richt zich op hoe leerlingvolgsystemen (LOVS) informatie verzamelen over leerlingen en hoe de hieruit volgende standaardisering van processen als last wordt ervaren door het onderwijs. Het alternatief waar hij op wijst is een informatiestructuur ontworpen volgens de sociotechniek, waar het standaardiseren van processen en het specificeren van regels en procedures tot een minimum beperkt blijft. De auteur stelt voor om over te gaan op een landschap van minischolen die ieder hun eigen kleine LOVS gebruiken, die alleen als het nodig is informatie met elkaar uitwisselen.

Tenslotte schrijft Jelle van Baardewijk, filosoof aan de Vrije Universiteit Amsterdam, hoe de digitalisering van het onderwijs en rendementsdenken ertoe leiden dat de student een consumptieve houding aanneemt. Daarnaast is er minder diepgang mogelijk in de verhouding tussen student en docent en bij het toetsen van studenten.

Het bredere perspectief op digitalisering in het onderwijs komt vooral goed uit te verf in de stukken over de neurocognitieve perspectieven en gaming in het onderwijs. De stukken van beide samenstellers van de bundel, Ad Verbrugge en Jelle Baardewijk, lijken meer in lijn met het tweede deel van het boek en weten daarom in dit deel van het boek weinig te verrassen.

Conclusie
Onderwijs in tijden van digitalisering snijdt een belangrijk thema aan. De ontwikkelingen op het gebied van digitalisering volgen elkaar in rap tempo op en onderwijsinstellingen moeten bedenken hoe ze hiermee omgaan. Het kan hierbij geen kwaad om een moment te reflecteren en te bepalen of de digitalisering nog steeds dienend is aan het onderwijs of zijn doel voorbijschiet.

In dit boek wordt niet geschroomd om bij dit onderwerp de diepte in te gaan en filosofische en sociologische denkkaders aan te reiken om naar deze uitdaging te kijken. Het nadeel hiervan is dat het boek op sommige onderwerpen vaak in herhaling valt en de overwegingen regelmatig theoretisch blijven. Er worden bijvoorbeeld nauwelijks praktijkvoorbeelden genoemd van plaatsen waar de digitalisering in het onderwijs te ver is doorgevoerd of tot negatieve consequenties heeft geleid. Ook was het boek gebaat geweest bij meer variëteit in meningen om herhaling te voorkomen en als lezer een eigen afweging te kunnen maken.

Over het geheel gezien biedt het boek niet zozeer een tegengeluid richting de huidige situatie, maar meer een waarschuwing voor de digitale dystopie waar het onderwijs in zou kunnen geraken als we niet blijven reflecteren op het nut en de noodzaak van verdere digitalisering.

Gegevens van dit boek:
Titel: Onderwijs in tijden van digitalisering
Auteurs: Ad Verbrugge en Jelle Baardewijk
Uitgever: Boomuitgevers Amsterdam
ISBN: 9789024404889

naar boven