Titel: Onderwijs in tijden van digitalisering
Auteurs: Ad Verbrugge en Jelle Baardewijk van het centrum Èthos van de Vrije Universiteit

Ad Verbrugge en Jelle Baardwijk, die al eerder de bundel ‘Waartoe is de universiteit op aarde’ samenstelden, proberen met dit nieuwe boek ‘een fris tegengeluid te bieden tegen de utopische verwachtingen waarmee de digitale revolutie van het onderwijs nogal eens gepaard gaat’. Afgaande op de titel en de achterflap een must-read voor iedereen die in het werkveld van ICT & Onderwijs werkzaam is.

Het boek is opgedeeld in drie delen, bestaande uit dertien artikelen die afzonderlijk van elkaar kunnen worden gelezen:

  • Deel 1: De computer in de praktijk: de leraar aan het woord (3 artikelen)
  • Deel 2: Idealen en utopieën: ICT en de vraag naar Bildung (5 artikelen)
  • Deel 3: De digitalisering van het onderwijs in een breder perspectief (5 artikelen)

Omdat er in elk deel voor een andere invalshoek is gekozen, behandel ik in deze review de bundel eerst per deel en maak ik daarna de balans op over de gehele bundel. Voor een volledig overzicht besteed ik ook kort aandacht aan ieder artikel.

Deel 1: De computer in de praktijk: de leraar aan het woord

In het eerste artikel van deel 1 van Johannes Visser, leraar Nederlands op het Zaanlands Lyceum, staat de veranderende rol van de docent in een digitaliserende onderwijswereld centraal. Waar de herhalende onderwijstaken door robots uitgevoerd kunnen worden, daar ontstaat volgens hem meer ruimte voor docenten om aandacht te besteden aan de socialisatie en subjectwording van de studenten. De rol van de docent verschuift hierin steeds meer van iemand die emmers met kennis vult, naar een persoon die een vuur van nieuwsgierigheid ontsteekt bij leerlingen.

Het tweede artikel van Erik Kamerbeek, leraar Geschiedenis en Filosofie aan het Utrechts Stedelijk Gymnasium, sluit hier goed op aan. Ook hier wordt nadrukkelijk gewezen op de rol van de leraar om pedagogische en didactische vaardigheden in te zetten om leerlingen te leren zich te verhouden tot zichzelf, de ander en de omgeving. De auteur vindt dat de mogelijkheden van nieuwe digitale vaardigheden, zoals het gemakkelijk opzoeken van kennis op internet, niet (automatisch) de plaats moeten innemen van analoge middelen en parate kennis. Integendeel, beide typen vaardigheden zouden elkaar moeten aanvullen en versterken. Juist de combinatie van beiden is volgens hem wat het onderwijs nodig heeft.

In het derde hoofdstuk reflecteert Gerard Verhoef, hogeschooldocent, kritisch op de veertig jaar ervaring die hij heeft in onderwijs en ICT. Hij geeft aan dat we niet moeten ‘vernieuwen om het vernieuwen’, maar goed moeten nadenken over het waarom van de vernieuwingen en de verschillende belangen van stakeholders, zoals leveranciers en adviseurs. Deze belangen lijken op het eerste gezicht overeen te komen met die van docenten, maar kunnen hier soms ook mee in strijd zijn.

In het eerste deel van het boek benadrukken de auteurs voornamelijk dat docenten altijd nodig blijven en dat digitalisering ook zo zijn beperkingen kent, waarbij we lering kunnen trekken uit het verleden. Onderwijs wordt dus niet vervangen, maar juist aangevuld door digitale middelen. Er wordt in zekere zin voorgesteld om het onderwijs meer ‘blended’ te maken. Bert van de Zwaan, rector van de Universiteit Utrecht, verkondigde bij de laatste Fundatis salon een soortgelijke boodschap. Hij gaf aan dat digitalisering geen disruptieve factor voor het onderwijs zal zijn, maar eerder een ondersteunende factor. Het was voor mij verhelderend, en zelfs geruststellend, om te zien dat deze mening van het voortgezet onderwijs tot aan de universiteit, van docent tot rector, wordt gedeeld.

Deel 2: Idealen en utopieën: ICT en de vraag naar Bildung

Deel 2 start met een artikel van de Britse schrijver en cultuurcriticus Theodore Dalrymple. Hij poneert de stelling dat vernieuwingen alleen moeten worden doorgevoerd als ze nuttig zijn. Hij voegt daaraan toe dat digitalisering ook nadelige effecten kan hebben, zoals een minder sterk geheugen en de daarmee gepaard gaande vervlakking van de geest. Alleen een kritische geest en voldoende parate basiskennis kunnen dit volgens hem voorkomen.

Schrijver en journalist Aleid Truijens gaat in haar stuk minder direct in op digitalisering, maar richt haar pijlen op het onderwijsbeleid, met name op het eindadvies van Platform Onderwijs 2032. Dit advies draagt er volgens haar aan bij dat de focus van het onderwijs te veel komt te liggen op de directe bijdrage aan de economie en het creëren van burgers die gehoorzamen aan de heersende moraal en te weinig op het ontwikkelen van creativiteit en kritisch denkvermogen. De roep om meer Bildung in het onderwijs komt ook hier sterk naar voren.

Het artikel van Diederik Boomsma, Amsterdams raadslid en in die hoedanigheid betrokken bij het onderwijsbeleid, sluit hier mooi op aan. Hij positioneert de progressieve onderwijsvormen van Herbert Spencer uit het jaar 1932, die nu weerklank lijken te vinden in de Onderwijsvisie voor 2032, tegenover het trivium van de klassieke school (grammatica, logica en retorica). Het gedachtegoed van Spencer richt zich op een ontdekkende manier van kennisvergaring. Het trivium daarentegen gaat uit van een duidelijke structuur waarbij de student eerst de feiten leert (grammatica), vervolgens verbanden leert leggen (logica) en deze tenslotte uitstekend leert te verwoorden (retorica). Met focus, discipline en de uitgangspunten van het trivium worden volgens de auteur de beste resultaten bereikt.

Ook het stuk van filosoof en publicist Sebastien Valkenberg sluit hierop aan. Hij legt hierbij vooral de nadruk op oefening, discipline en herhaling als essentiële bouwstenen van het onderwijs. Dit wederom in tegenstelling tot het Platform Onderwijs2032, waarbij voorzitter Paul Schnabel stelde dat kennis vooral in je mobieltje zit. Ook Sebastien Valkenberg doet dus een oproep om sterker in te zetten op parate kennis en een brede ontwikkeling van leerlingen en studenten.

Hans Schnitzler, columnist en schrijver, sluit dit deel van het boek af met een volgende lofzang voor het Bildungsideaal van morele en geestelijke vorming. Hij wijst erop dat digitalisering kan bijdragen aan een onrustig ontwikkelklimaat, waar rust juist een belangrijke voorwaarde is voor ontwikkeling. Hij pleit er dan ook voor om af en toe een stap terug te doen en van een afstand te kijken hoe we ons verhouden tot de moderne technologie.

De vijf artikelen in dit deel wijzen op het belang van het leren van feiten en parate kennis door middel van hard werken, aangevuld met een kritische houding en creativiteit. De huidige vluchtige digitale wereld lijkt dit moeilijker te maken. De artikelen komen overtuigend over en zijn goed onderbouwd met referenties en citaten, maar aan het einde van dit deel voelde het sterk als een herhaling van zetten. De achterflap van het boek noemde als doel van het boek het bieden van een ‘fris tegengeluid’. Maar na een groot aantal soortgelijke argumenten achter elkaar te hebben gelezen, begon dit tegengeluid wat minder fris te klinken. Door in te zoomen op de uitspraak van Paul Schnabel dat kennis niet meer in je hoofd zit maar in de computer, wordt ‘de tegenstander’ dermate gekarikaturiseerd dat het afbreuk doet aan de terechte kritiekpunten van de auteurs op een te eenzijdige focus op digitalisering. Een reactie vanuit het Platform Onderwijs2032 zou een prettige aanvulling zijn op een eventuele herdruk van dit boek.

Deel 3: De digitalisering van het onderwijs in een breder perspectief

Deel 3 besteedt tenslotte aandacht aan alternatieve perspectieven op digitalisering in het onderwijs, te beginnen met het neurocognitieve perspectief. Hierin wordt door Jurjen van der Helden (docent Pedagogiek aan de Fontys Hogeschool), Harold Bekkering (hoogleraar Psychologie aan de Radboud Universiteit Nijmegen) en Inge Molenaar (universitair docent Onderwijskunde aan de Radboud Universiteit Nijmegen) de meerwaarde van drie neurocognitieve wetenschappen getoond: de vrije-energietheorie, Hebbiaans leren en de belichaamde ingebedde cognitie. Door vanuit deze perspectieven naar leren te kijken, laten de drie auteurs op overtuigende wijze zien hoe digitale leermiddelen effectiever op gepersonaliseerde manier kunnen worden ingezet.

Het stuk van Ad Verbrugge, universitair hoofddocent aan de VU Amsterdam, gaat in op het begrip kennis, de nadelige effecten van digitalisering op het onderwijs en de relevantie van psychotechnieken als discipline, concentratie, aandacht, speelsheid en motivatie. Op zichzelf een goede analyse, maar hij geeft in zijn betoog vooral zijn visie op het ideale onderwijs. Hierdoor was dit stuk beter op zijn plek geweest in het tweede deel over idealen en utopieën, in plaats van in het derde deel over het bredere perspectief op digitalisering in het onderwijs.

René Glas, universitair docent aan de Universiteit Utrecht, analyseert drie perspectieven op games: het spelen van games, betekenissen begrijpen in de context van games en het zelf maken van games. In andere woorden: functionele, kritische en creatieve geletterdheid. Een belangrijke vraag die in zijn stuk wordt opgeworpen, is of alle games die educatief pretenderen te zijn dat ook daadwerkelijk zijn. Het alternatief is dat er sprake is van ‘chocolate covered broccoli’, waarbij het speelelement slechts een dun laagje vernis is om de oude opdracht een leuker uiterlijk te geven. Om gaming echt goed toe te passen is het volgens de auteur van belang om goed te weten op welke wijze gaming een didactische meerwaarde kan hebben, in plaats van slechts entertainment toe te voegen.

Het stuk van Matthijs Moorkamp, universitair docent aan de Radboud Universiteit Nijmegen, richt zich op hoe leerlingvolgsystemen (LOVS) informatie verzamelen over leerlingen en hoe de hieruit volgende standaardisering van processen als last wordt ervaren door het onderwijs. Het alternatief waar hij op wijst is een informatiestructuur ontworpen volgens de sociotechniek, waar het standaardiseren van processen en het specificeren van regels en procedures tot een minimum beperkt blijft. De auteur stelt voor om over te gaan op een landschap van minischolen die ieder hun eigen kleine LOVS gebruiken, die alleen als het nodig is informatie met elkaar uitwisselen.

Tenslotte schrijft Jelle van Baardewijk, filosoof aan de Vrije Universiteit Amsterdam, hoe de digitalisering van het onderwijs en rendementsdenken ertoe leiden dat de student een consumptieve houding aanneemt. Daarnaast is er minder diepgang mogelijk in de verhouding tussen student en docent en bij het toetsen van studenten.

Het bredere perspectief op digitalisering in het onderwijs komt vooral goed uit te verf in de stukken over de neurocognitieve perspectieven en gaming in het onderwijs. De stukken van beide samenstellers van de bundel, Ad Verbrugge en Jelle Baardewijk, lijken meer in lijn met het tweede deel van het boek en weten daarom in dit deel van het boek weinig te verrassen.

Conclusie

Onderwijs in tijden van digitalisering snijdt een belangrijk thema aan. De ontwikkelingen op het gebied van digitalisering volgen elkaar in rap tempo op en onderwijsinstellingen moeten bedenken hoe ze hiermee omgaan. Het kan hierbij geen kwaad om een moment te reflecteren en te bepalen of de digitalisering nog steeds dienend is aan het onderwijs of zijn doel voorbijschiet.

In dit boek wordt niet geschroomd om bij dit onderwerp de diepte in te gaan en filosofische en sociologische denkkaders aan te reiken om naar deze uitdaging te kijken. Het nadeel hiervan is dat het boek op sommige onderwerpen vaak in herhaling valt en de overwegingen regelmatig theoretisch blijven. Er worden bijvoorbeeld nauwelijks praktijkvoorbeelden genoemd van plaatsen waar de digitalisering in het onderwijs te ver is doorgevoerd of tot negatieve consequenties heeft geleid. Ook was het boek gebaat geweest bij meer variëteit in meningen om herhaling te voorkomen en als lezer een eigen afweging te kunnen maken.

Over het geheel gezien biedt het boek niet zozeer een tegengeluid richting de huidige situatie, maar meer een waarschuwing voor de digitale dystopie waar het onderwijs in zou kunnen geraken als we niet blijven reflecteren op het nut en de noodzaak van verdere digitalisering.

Gegevens van dit boek:

Titel: Onderwijs in tijden van digitalisering
Auteurs: Ad Verbrugge en Jelle Baardewijk
Uitgever: Boomuitgevers Amsterdam
ISBN: 9789024404889